Hera, de Godin van ons Gezin
In het kader van de Boekenweek met als thema 'Natuur', schreef ik het onderstaande korte verhaal. Het werd door mij voorgelezen tijdens het artistieke treffen 'Plekje Parkstad' op 14 maart 2018 in Schunck te Heerlen.
Ze lag in een kartonnen doos, toen ik haar voor het eerst zag. Ze was zeven weken oud en had zich helemaal onder gescheten. Mijn vader had haar opgehaald bij een boerderij in Midden Limburg. Ze was broodmager en de laatste uit een nest van vier.
Ze was gekocht met een doel. Ze moest ons bewaken. Wij woonden namelijk op de Kaffeberg en ons perceel grensde aan de Groene Long. Je kon dus zo vanuit het bos naar ons huis sluipen. Niemand die je zag. Nadat ons fris gewassen beddengoed van de waslijn in de tuin was gestolen, had mijn moeder geëist dat er versterking moest komen.
En die versterking lag dus in de doos.
Ik opende het pakket en zag een mager bruin ding dat besmeurd was met zijn eigen poep en verschrikkelijk stonk. De pup was kleiner dan Rosie, onze kat.
‘Wordt ‘ie groot?’ vroeg ik met duidelijke twijfel in mijn stem.
‘Het is geen hij! Het is een vrouwtje,’ zei mijn vader, terwijl hij met zijn wijsvinger over haar hoofdje aaide. ‘En ja, ze wordt groot en gevaarlijk! Ze is een dobermann.’
Groot en gevaarlijk? Dit???
Er volgde een discussie over haar naam. Mama wilde haar Fifi noemen. Naar onze eerste hond, een dwerg pincher. Een andere optie was ‘Hera’. Dat was mijn voorstel. Een paar dagen eerder had ik op school geleerd dat ‘Hera’ in de Griekse mythologie de Godin van het Gezin was. Deze kleine Hera zou nu onze Godin worden. Papa steunde me. Mijn vader was geen fan van kleine honden en al helemaal niet van wijlen onze Fifi, die hij betitelde als ‘een veredelde rat’.
‘Ze moet nu eerst wat eten,’ zei mijn moeder, terwijl ze naar het aanrecht liep en een blik voer open draaide. Ik tilde onze toekomstige waakhond uit de doos. Het meurende hoopje dier rilde van de angst, maar werd alert toen mijn moeder z’n eten bij de kartonnen doos neerzette. Waarna Hera niet at, maar vrat. Ze schrokte vanaf dag één alle eten zo snel als ze kon naar binnen. Een erfenis van haar hongerige start volgens mijn vader.
Hera was dus voortdurend op jacht naar voedsel, wat ertoe leidde dat wij alle kasten van sloten moesten voorzien, want nog vóór Hera zes maanden was, wist ze al hoe ze deuren moest openmaken. Met haar poot duwde ze op de deurklink en hup… ze was binnen. Kort daarop ontdekte Hera ook hoe ze met de nagel van haar rechter poot keukenkastjes open kon trekken, waarna ze in één nacht al onze biscuits, brood, fruit en de koekjes op at.
Hera schuwde ook geen lijfelijke aanval als het om eten ging. Ze volgde de strategie van de Blitzkrieg. Dus snel een ruimte binnen vallen, het eten grijpen en nog sneller wegrennen.
Memorabel was die keer dat mijn moeder met een vijftal vriendinnen heel gezellig in onze woonkamer rond de salontafel zat. Mama had net een slagroomtaart in stukken gesneden en over de bordjes verdeeld. Hera had ze in de garage opgesloten, om zeker te zijn dat deze haar dameskransje niet zou verstoren. Echter, toen ik thuis kwam, haalde ik die zielige Hera uit haar hok en liet haar naar binnen. Hera rook de slagroomtaart meteen, want nog voor ik mijn jas uit had, was ze de woonkamer naar binnen gestormd, had in drie happen de taart opgeschrokt, waarna ze de vriendinnen besprong en ook hun taartpunten van de bordjes hapte. Ik hoorde het gegil van de vrouwen en zag Hera besmeurd met slagroom mijn kant op rennen. Mijn moeder schreeuwde dat ze die ‘Saubeer’ zou vermoorden. Snel deed ik de deur naar de tuin open, zodat Hera weg kon vluchten.
Het vele eten maakte dat Hera ook veel moest bewegen. ‘Hera uitlaten’ was mijn taak. Ik vond het niet erg. Hera en ik waren grote vrienden. Ons favoriete wandeldomein was de Groene Long. Van mijn vader moest ik onze levensgevaarlijke Dobermann ALTIJD aan de lijn houden. Uiteraard deed ik dat niet. Ik had net als Hera een autoriteitsprobleem. Dus telkens wanneer wij tweetjes uit het zicht van ons huis waren, ging Hera van de lijn.
Hera rende heuvel op en heuvel af. Ze vond het vooral geweldig om kuilen te graven. Soms maakte ze gaten die wel een halve meter diep waren. Kuilen graven mocht echter weer niet van mijn moeder, omdat Hera dan vies werd en zo de modder het huis naar binnen droeg. Uiteraard luisterde ik ook niet naar mijn moeder. Dus voordat Hera en ik weer naar huis gingen, moest ik haar eerst wassen. Dat deed ik op een vaste plek bij het stuwmeer. Hier had ik een emmertje met een spons en een handdoek verstopt. Hera verheugde zich altijd enorm op de wasbeurt. Als ons rondje bijna ten einde was, rende ze al uit zichzelf naar het strandje en ging met de benen wijd klaar staan. Ik heb wel eens gedacht dat ze die diepe kuilen vooral groef, omdat ze wist dat er dan altijd een liefdevolle wasbeurt op volgde.
Hera deed de reputatie van ‘een gevaarlijke dobermann’ eer aan. Ze was vooral gevaarlijk voor diegenen waar ze een hekel aan had. Bovenaan die lijst stond de perfect gecoiffeerde witte poedel van een nette mevrouw die iets verderop woonde. Hera kende de arrogante keffer goed. Beiden hadden elkaar al eerder ontmoet tijdens hun ochtendplasje. En beiden trokken zich telkens weer de nek kapot in een poging om zich los te rukken en de ander aan te vallen. Gelukkig konden de nette mevrouw en ik onze viervoeters in bedwang houden.
Echter, op de dag dat Prins Charles en Lady Diana in het huwelijk traden, volgde alsnog de confrontatie tussen de poedel en de dobermann. Mijn moeder, mijn zusje en ik hadden ons thuis voor de TV geïnstalleerd om maar niets te missen van het sprookjeshuwelijk dat over een half uur zou beginnen. En terwijl Mama de chips in bakjes deed en mijn zusje limonade inschonk, zagen wij Hera langs het woonkamerraam rennen. We sprongen alle drie geschrokken omhoog van de bank en haasten ons naar de straat. We troffen er de nette mevrouw aan die voor dood op ons gazon lag en zagen nog net hoe Hera met een witte wolbal in de mond richting bos rende. Mijn moeder probeerde de mevrouw weer tot leven te wekken, terwijl ik achter Hera aan ging om de poedel te bevrijden. Het gejank van het beest echode door de hele straat.
Uiteindelijk kon ik de poedel redden en kwam de flauw gevallen mevrouw weer bij bewustzijn. De nette mevrouw was in alle staten toen ze haar bloedende poedel zag. Ze schreeuwde dat ze de politie zou bellen. Die zou beslist komen, want zij had daar goede connecties. De politie zou ervoor zorgen dat die ‘moordmachine’ werd vergast, gilde ze, terwijl ze op Hera wees.
Van het sprookjeshuwelijk van Prins Charles en Lady Diana kregen we niks mee. Wij wiegden huilend onze allerliefste Hera. In afwachting van de politie. Die zou immers komen, om haar op te halen,… en te vergassen. Maar de politie kwam niet…
Hera stierf pas vele jaren later, aan kanker. Ze was dertien en had een vol leven geleefd toen we met z’n vieren besloten dat ze naar de hondenhemel mocht. Het was mijn vader die haar meenam naar de dierenarts. Hij zei dat hij degene was die Hera had opgehaald, in die kartonnen doos. Hij zag het dan ook als zijn plicht om haar nu weg te brengen.
De volgende dag maakte mijn vader van hout een kruis en schreef daarop met zwarte verf de volgende woorden: Hera, de Godin van ons Gezin.
Het kruis stond vele jaren bij het stuwmeer, op ons strandje, vastgebonden aan een wilg...